Salinger
The Catcher
in the
Rye

 

Penguin Books, 1974
220 pages

 

kaft Salinger

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rim Sartori Valse Tongen

 

Boekenplan, 2004
201 pp.

 

 

kaft Valse tongen

 

 

 

J.D. Salinger - The Catcher in the Rye
Penguin Books 1974, eerste druk 1951, 220 pp.

Wie kent het niet? The Catcher in the Rye van J.D. Salinger.
Ikzelf had dit boek in 1976 ooit gelezen, ik was toen 24. Het boek dat ik me van toen herinner, heb ik nu niet gelezen. Ik herinnerde me wel dat het over een puber ging die bijna alles phony vond. Ik herinner me ook dat zijn zusje Phoebe daarop een uitzondering vormde. En de draaimolen aan het eind van het boek.

Verder nauwelijks iets. Ik dacht dat Holden een opstandige puber was. Dat is hij helemaal niet. Hij is eigenlijk verschrikkelijk lief. Over zijn ouders hoor je hem geen kwaad woord zeggen. En als hij dan afscheid van een leraar neemt, is alles wat hij over hem zegt misschien een beetje cru, maar beslist met mededogen. Aan twee nonnen in een ontbijtcafé geeft hij zelfs meer geld dan hij kan missen.
Op kinderen is hij duidelijk dol. Zijn opstandigheid is eigenlijk voornamelijk gericht op leeftijdgenoten. En zelfs tegenover hen gedraagt hij zich niet kwaadaardig. Hij doet en zegt gekke dingen – het lijkt erop dat ie dat niet kan helpen – maar er zit niks gemeens in.

Zoals ik het nu lees, is hij erg eenzaam. Aangeslagen door de dood van zijn broertje Allie, teleurgesteld in zijn oudere broer D.B., die ook nog eens ver weg is, en hij mist zusje Phoebe erg.
Het ontbreekt hem totaal aan motivatie, aan levenswil, een doel. Phoebe weet daar haarscherp haar vinger op te leggen als ze hem vraagt één ding te noemen waaraan hij plezier beleeft. Hij kan haar geen antwoord geven.
Daarnaast heeft hij natuurlijk last van zijn 16-jarige hormonen. Hij kan het nauwelijks aan dat zijn kamergenoot Stradlater uitgaat met jeugdvriendinnetje Jean Gallagher. Dat blijft maar door zijn hoofd malen. Maar ook in dat opzicht is hij een lieve jongen: The trouble with me is, I stop. Most guys don’t. I can’t help it. You never know whether they really want you to stop (…) Anyway, I keep stopping. The trouble is I get to feeling sorry for them.

Een ander verschil: mijn jongere ik las dit boek destijds ademloos. Degeen die ik nu ben, moest het na 2 of 3 hoofdstukjes wegleggen. Ik werd zélf bijna depressief. Wat me vooral opviel: wat duurden die paar dagen verschrikkelijk lang! Eén avond leek wel een week! Doodmoe werd ik ervan.

En dan nu waar het over gaat.
De 16-jarige Holden Caulfield begint zijn vertelling met zijn laatste dag op Pencey. Er is een belangrijke football match gaande waar zo ongeveer alle scholieren heen zijn. Zo niet Holden. Die is op weg naar Spencer, zijn geschiedenisleraar. En o ja, hij is van school getrapt. De derde school alweer.
Hij neemt het Spencer niet kwalijk. Hij heeft nooit iets uitgevoerd en is dan ook gezakt voor alle vakken, behalve Engels, want hij houdt van lezen.

Ackley, een medescholier met wie Holden een badkamer deelt, komt hem die laatste dag lastig vallen. Hij is geen schoonheid. Holden zegt over hem: That guy had just about everything. Sinus trouble, pimples, lousy teeth, halitosis (onwelriekende adem), crumby fingernails. You had to feel a little bit sorry for the crazy sonuvabitch.
Holdens roommate is het tegenovergestelde: I mean he was mostly a Year Book kind of handsome guy.
En het is natuurlijk juist déze jongen die een afspraakje heeft met het jeugdvriendinnetje. Dat zit hem behoorlijk dwars. En dan vraagt Stradlater hem ook nog een opstel voor hem te schrijven. Het moet een beschrijvend opstel zijn, over een huis of een kamer. Daarover kan Holden niets bedenken. Hij schrijft zijn opstel over de honkbalhandschoen van zijn broertje Allie: The thing that was descriptive about it, though, was that he had poems written all over the fingers and the pocket and everywhere. In green ink.
Dit broertje, op wie Holden dol was, is overleden aan leukemie.

Het loopt tegen Kerstmis, iedereen zal binnenkort naar huis gaan. Holden wordt pas woensdag thuisverwacht. Hij zit er niet op te wachten eerder naar huis te gaan en uitleg te geven, maar op Pencey heeft hij ook niks meer te zoeken. Hij besluit alvast naar New York te gaan.
Daar neemt Holden een goedkoop hotelletje. Slaap heeft hij niet. Het liefst zou hij zijn zusje Phoebe bellen, maar die ligt al op bed. Dan volgt een beschrijving van twee onmetelijk lange dagen. Holden probeert contact te krijgen met vrouwen in een bar, een oude vriendin, een oude vriend en zelfs met prostituees. Wat een eenzaamheid, wat deprimerend. Om helemaal akelig van te worden.

Gelukkig besluit Holden om toch stiekem naar Phoebe te gaan. En het is zijn tienjarige zusje die hem uiteindelijk redt. Niet voor niets een onschuldig kind. Want daar draait alles om. In gesprek met Phoebe:
‘You know that song “If a body catch a body comin’ through the rye?’
'It’s “If a body meet a body coming through the rye”!’ old Phoebe said. ‘It’s a poem. By Robert Burns.’
'I thought it was “If a body catch a body”.’ I said. ‘Anyway, I keep picturing all these little kids playing some game in this big field of rye and all. Thousands of little kids, and nobody’s around – nobody big I mean – except me. And I’m standing on the edge of some crazy cliff. What I have to do, I have to catch everybody if they start to go over the cliff.’
Holden wil kinderen redden. Redden van volwassen worden.

De draaimolen is het startpunt van Holdens genezing. Het regent pijpenstelen en iedereen zoekt beschutting onder de carousel. Zo niet Holden: My hunting hat* gave me quite a lot of protection, in a way, but I got soaked anyway. I didn’t care though. I felt so damn happy all of a sudden, the way old Phoebe kept going round and round. I was damn near bawling, I felt so damn happy, if you want to know the truth. I don’t know why. It was just that she looked so damn nice, the way she kept going round and round, in her blue coat and all. God, I wish you could’ve been there.

* de rode jagerspet loopt als een rode draad door het verhaal. Net als de vraag waar de eenden uit de vijver in het park blijven wanneer de vijver bevroren is.
augustus 2010

Valse tongen

Te mooi weer om iets anders te doen dan in de hangmat een boekje lezen. Maar wat nu weer gepakt? De lekker weglezende boeken gaan altijd het eerst uit de stapel.
Toen viel mijn oog opeens op Valse tongen van boekgrrl Rim Sartori. Ooit in augustus 2005 van haar gekregen na een kennelijk onvergetelijke ‘vaartocht’, aldus Rim zelf.
En daar heb ik een heel aangename middag mee doorgebracht. Aangenaam in de zin van ‘lezen als een trein’, misschien moet ik zeggen ‘intercity’.

Het verhaal begint in 1954 (later wordt teruggegaan naar 1951). Marit woont samen met Herman bij haar altijd dronken schoonvader in. Dat gaat niet goed en al helemaal niet als schoonvader zoontje Hans door elkaar schudt wanneer die een keer ’s ochtends huilt.
Op een avond, zoontje is bij Marits moeder, vindt Herman zijn vader dood in zijn bed. De gasslang is van het fornuis geraakt en vader is gestikt. Omdat iedereen in vaders stamkroeg weet dat Marit niet overweg kon met haar schoonvader, wordt Marit van moord beschuldigd. Dat zijn de eerste valse tongen uit de titel.
Herman wordt later bekend via radio en tv en daardoor volgen er nog meer ‘valse tongen’. Hoewel dat eerlijk gezegd behoorlijk binnen de perken blijft. Voornamelijk is dat aan Marit te danken, maar de tijden waren natuurlijk ook anders dan nu.
Valse tongen zie ik ook in de welgemeende adviezen van vrienden, van familie en zelfs van de Jellinekkliniek. Althans, die tongen worden door Marit lang als vals gezien.
Want Herman heeft een probleem. Hij leidt aan dispomanie, ofwel hij is een kwartaaldrinker. Hij kan maanden geen druppel aanraken, maar als hij eenmaal begint, is hij niet te stoppen en wordt hij gevaarlijk agressief.
Marit blijft achter hem staan, blijft hem beschermen tegenover zijn publiek en werkgevers.

Maar het is natuurlijk wel steeds Marit die de klappen opvangt wanneer het Herman weer eens allemaal te veel wordt en hij zichzelf het ziekenhuis inzuipt. Dan blijkt hij ook nog eens voortdurend vreemd te gaan.
De spanning voor de lezer is: hoe lang gaat ze dit volhouden? Ga weg bij die man!
Toch kan ik begrijpen dat ze het niet doet. Herman zou er echt kapot aan gaan, zijn carrière zou voorbij zijn. En dat is een grote stap, die wil je de vader van je kinderen niet zo maar aandoen.

Ondertussen krijg je wel interessante informatie over het radio- en televisiebestel uit die dagen. Het leek er toen allemaal een stuk vriendelijker aan toe te gaan dan nu (maar eerlijk gezegd heb ik daar noch van toen noch van nu enige weet van).

Natuurlijk vraag ik me af in hoeverre dit verhaal autobiografische elementen bevat. Marit schrijft gedichten in een schriftje waarmee Herman haar vernedert. Rim is ook een dichteres.
Ergens in het verhaal wordt Marit echt hevig verliefd op Arnoud, iemand die haar en haar gedichten wél respecteert. Die iemand verdwijnt uit het boek, Marit heeft er geen plaats voor in haar leven, liever gezegd, de carrière van Herman kan zoiets niet verdragen op dat moment.

In het nawoord bedankt Rim haar echtgenoot. Als er inderdaad iets autobiografisch in deze roman zit, hoop ik dat hij de verdwenen Arnoud uit het boek is.

Tot slot het laatste gedicht uit het boek (er staan er meer in):

BLADSTIL

Een vallend blad
op een gelaat
dat ik eens liefhad

Zachtjes glijden vingers
door verleden heen
tranen ach ik ween

Stil het is goed
je hebt geboet
bent nu bevrijd

Lachend dansend blad
op een gelaat
dat eens werd gehaat.

juli 2009